De heffing van BPM bij het tijdelijk Nederland gebruiken van een huurauto uit een andere lidstaat, is niet in strijd met de vrijheid van dienstenverkeer. Mr. Heleen Elbert geeft een reactie op deze zaak.
Reactie mr. Heleen Elbert
Taxence vroeg mr. Heleen Elbert, autobelastingexpert en bestuurslid VZR, om een reactie. ‘Een buitenlandse auto is vaak een bron van BPM-frustratie. Voor de BPM-heffing is – grof gezegd – alleen van belang of iemand inwoner van Nederland is conform artikel 4 AWR en of diegene met een buitenlandse auto in Nederland rijdt zonder dat een eventuele buitenlandse eigenaar zich in die auto bevindt. Of de auto eigendom van de bestuurder is of niet, doet voor de heffing van BPM niet terzake. Of de auto gekocht, gestolen of gehuurd is maakt in principe dus niets uit. Wanneer de auto gehuurd is van een buitenlandse verhuurder, is er een wettelijke tegemoetkoming. Die tegemoetkoming houdt in dat je bij aanvang van de huur de complete BPM verschuldigd bent, minus de BPM die je anders pas aan het eind van de huurtermijn terug zou ontvangen bij export van die auto. Deze tegemoetkoming is in de wet opgenomen (om precies te zijn: in artikel 14a BPM) naar aanleiding van het arrest HvJ VAV-Autovermietung GmbH. In die zaak oordeelde het HvJ dat het in strijd met de Europese regelgeving is om geen rekening te houden met de duur van de huurovereenkomst en de duur van gebruik in Nederland. De HR oordeelt in het huidige arrest dat de pleister van art. 14a BPM voldoende dekking biedt voor de Nederlandse wetgeving. Den Haag zal blij zijn met deze – niet onverwachte – bevestiging door de HR.’ Bron : Taxence